Grote diverse familie van kleine tot middelgrote, tengere tot zeer robuuste soorten. Veel dieren hebben gedeeltelijk gekleurde vleugels. Makkelijkst te identificeren door de rest uit te sluiten.
Ogen raken elkaar | Nee, probeer Juffers of Rombouten |
---|---|
Dieren groot en slank, vleugels korter dan lengte van het achterlijf | Ja, probeer Glazenmakers |
Dieren groen, bruin of zwart metalig | Ja, probeer Glanslibellen |
Aan de voorrand van alle vleugels liggen 3 aders, waar tussen een groot aantal dwarsaders liggen. De dwarsaders tussen het lichaam en de knoop (het punt waar de voorrand van de vleugel een knik maakt) heten antenodalen (voorrandsdwarsaders), en het aantal hiervan, en of de ader bij de knoop volledig is, is een simpele manier om Heidelibellen, Vuurlibellen en Oeverlibellen (de soorten zonder zwarte basisvleken dus) op foto's of uit de hand te kunnen herkennnen:
Aantal dwarsaders: | Laatste dwarsader volledig? | |
---|---|---|
Oeverlibellen | 10 - 14 | Ja |
Heidelibellen | 6 1/2 - 8 1/2 | Nee |
Vuurlibel | 8 1/2 - 11 1/2 | Nee |
Achtervleugels met donkere basisvlekken: |
|
---|---|
Dieren tenger (als bv Heidelibel), met wit voorhoofd en meestal zwart met gele en/of rode vlekken. Zwart beperkt tot basis achtervleugels. | Ja, Witsnuitlibellen |
Dieren grof en meest afgeplat. Vaak meer zwart op de vleugels dan alleen op de basis van de achtervleugels. | Ja, 'Echte' Korenbouten |
Geen donkere basisvlekken op de vleugels: |
|
Groot fors dier met afgeplat achterlijf. Vrouwtjes met duidelijk uitstekende eischede. Mannetjes bloedrood. Poten nooit met zwart. Ogen met rood of blauw. Vleugelbasis rood of amberkleurig. | Ja, Vuurlibel |
Met blauwe berijping. | Ja, Oeverlibellen |
Met vlekken op de vleugels en/of roodachtig achterlijf. | Ja, Heidelibellen |
Achterlijf afgeplat. | Ja, Oeverlibellen |
Achterlijf niet afgeplat. Poten zwart of zwart met geel. | Ja, Heidelibellen |